Recensie door Mark Bovens van Gerdi Verbeets recente boek, Vertrouwen is goed, maar begrijpen is beter: Over de vitaliteit van onze parlementaire democratie, (Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2012), 248 p. ISBN: 978 90 388 9518 5, prijs 19,95. Deze recensie zal verschijnen in het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2012, Amsterdam: Boom (te verschijnen november 2012).
Het is met de parlementaire democratie in ons land een beetje als met de ondergang van de wereld. Telkens opnieuw staan er onheilsprofeten op die aankondigen dat het einde der tijden nabij is, maar telkens blijft de Apocalyps uit en gaat de aarde door met draaien en het parlement door met vergaderen. Het parlementaire stelsel is, als je afgaat op de opiniepagina’s in de kranten, permanent in crisis. Over het parlement wordt altijd geklaagd en de onheilsprofeten worden met gretigheid aangehoord en geciteerd.
Kommer en kwel is dus de default-stand van de parlementaire democratie. Tegelijkertijd wil niemand in ons land het parlementaire stelsel meer inruilen voor een andere regeringsvorm. In de afgelopen veertig jaar is de waardering voor de parlementaire democratie in ons land gestaag gestegen en hoger dan ooit tevoren. Het zijn een paar van de aardige observaties uit het boek dat Gerdi Verbeet dit jaar publiceerde. Het is in zekere zin haar zwanenzang als voorzitter van de Tweede Kamer, want na de verkiezingen keert ze niet meer terug.
In haar boek onderzoekt ze wat de toestand is van de parlementaire democratie in ons land, hoe deze kan worden versterkt, en hoe de steun ervoor (nog) meer kan toenemen. Een van haar belangrijkste zorgen is de ‘diplomademocratie’, de oververtegenwoordiging van hoger opgeleiden in politiek en parlement. Voor haar onderzoek ging ze te rade bij veertien gesprekspartners uit de wereld van wetenschap, politiek en bestuur. Stuk voor stuk gezaghebbende, en vooral ook zeer geleerde dames en heren – zeker negen van de veertien zijn of waren ooit hoogleraar. Dat is niet zonder ironie, gezien haar belangrijkste zorg en gezien het feit dat ze aan het einde van haar boek pleit voor meer kamerleden ‘die op een verjaardag nog eens iemand spreken met minder dan een hbo-opleiding’. Voor haar gesprekspartners geldt dat vast niet.
Dat neemt niet weg dat die gesprekken zeer de moeite waard zijn. Verbeet is een actieve interviewer die bereid is haar eigen oordelen en vooroordelen te toetsen en bij te stellen. Het is een sympathiek en bescheiden boek geworden waaruit een oprechte en doorleefde aandacht voor de parlementaire democratie spreekt. Uit het boek komen enkele belangrijke beginselen van parlementaire beschaving naar voren. Als eerste het belang van nederigheid en van bescheiden pretenties. Nederigheid tegenover kiezers: kamerleden moeten luisteren naar hun achterban en niet pretenderen de wijsheid in pacht te hebben. Bescheidenheid tegenover minderheden: de kern van de parlementaire democratie is niet als meerderheid je zin door te drijven, maar juist om minderheden het gevoel te geven dat het ook hún land is. Als tweede de onvermijdelijkheid en het belang van compromissen: parlementaire politiek is geen pokerspel waar je zolang mogelijk de kaarten voor de borst houdt. Parlementaire politiek betekent dat je probeert een eind met je tegenstander op te lopen en dat je, ondanks verschillende uitgangspunten, toch probeert elkaar te vinden. In een land van 16 miljoen eigenwijze burgers kan nu eenmaal niemand volledig zijn zin krijgen. Die onvermijdelijkheid van compromissen betekent ook, en dat is de derde les, dat parlementaire politiek onvermijdelijk rommelig is. Wie mooie strakke uitkomsten wil hebben moet wiskunde studeren, kunstenaar worden, of een fascistische heilstaat stichten.
Verbeets grootste zorg is de vertegenwoordigende rol van het parlement. Impliciet schetst ze twee verschillende problemen. Als eerste de representativiteit van de Tweede Kamer. Vertegenwoordigen die 150 kamerleden wel ‘het hele volk’ zoals de Grondwet gebiedt? Dat is een klassieke afspiegelingsvraag. In de 19e eeuw ging die vraag over ‘kleine luyden’ en katholieken, in de 20e eeuw over arbeiders, vrouwen en migranten, en in de 21e eeuw over lager en middelbaar opgeleiden. Is de Tweede Kamer niet teveel het domein geworden van hoogopgeleide professionals met hun beleidsgeheimtaal en onnavolgbare afkortingen? Verbeet pleit voor meer lager opgeleiden op de kandidatenlijsten van de Tweede Kamer. Dat is sympathiek, maar het is de vraag of dat gaat gebeuren, daarvoor zijn de mechanismen die maken dat hoger opgeleiden bovenaan komen te sterk. Op de kandidatenlijsten voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 stonden meer hoger opgeleiden dan ooit tevoren.
Veel belangrijker is het tweede probleem: responsiviteit. Dat is vooral een agendaprobleem. Weten al die hoogopgeleide kamerleden wel wat er leeft onder de minder geprivilegieerde delen van de bevolking? Komen hun zorgen wel op de agenda? En hoe responsief is een volksvertegenwoordiging die eens in de vier jaar wordt verkozen op basis van coöptatie binnen politieke partijen die nauwelijks nog wortels hebben binnen de samenleving? Hoe kun je de vele geïnvolveerde burgers in de tussentijd toegang geven tot de beleidsvorming in plaats van ze telkens weer af te stoten en teleur te stellen?
In het boek komen twee wegen naar voren om de responsiviteit te vergroten. Van Reybrouck en Winsemius kiezen voor para-parlementaire kanalen, voor burgerinitiatieven, burgerjuries en consensusconferenties als extra input naast de verkiezingen. Een voorbeeld hiervan was de G1000 in België. Daarbij werd een zo representatief mogelijk groep van ruim 700 burgers gedurende een aantal weekeinden bij elkaar gebracht om te beraadslagen over wat zij de belangrijkste kwesties vonden. Van Reybrouck stelt zelfs voor om permanente vormen van burgeroverleg in te stellen, waarbij mensen op basis van representatieve steekproeven gedurende langere tijd bij elkaar worden gebracht om input te leveren voor de parlementaire agenda. Verbeet staat daar niet onsympathiek tegenover, maar lijkt toch vooral voor parlementaire kanalen te kiezen om de responsiviteit te vergroten, zoals parlementaire toekomstverkenningen en feitenverzamelingen.
De killer-app zit er niet bij, maar dat hoeft natuurlijk ook niet. Het gaat erom een werkbare en niet al te rommelige mix te vinden van parlementaire en para-parlementaire vernieuwingen. Dat zal het klagen niet doen verstommen, maar de vitaliteit wel vergroten.
De genoemde ‘consensusconferentie’ is een variant op ‘deliberative polling’ van Prof. James Fishkin (Stanford). Uit zijn onderzoek blijkt dat bij zo’n representatieve groep mensen er vrijwel altijd een behoorlijk grote verandering te zien is in het keuzegedrag voor en na zo’n bijeenkomst.
Het zou leuk zijn om zo’n experiment ook een keer grootschalig in Nederland te houden (of wellicht is dit ooit al gebeurd, alleen ben ik me er niet bewust van).
Ik weet het ook niet, maar zal je reactie aan Mark Bovens doorsturen. Cheers, M.