In 2012 schreef Joost Niemoller “het immigratietaboe,” een boek waarin 10 wetenschappers werden geïnterviewd over verschillende aspecten van immigratie. Daarbij werd het begrip wetenschapper nogal breed geïnterpreteerd. Rijp en groen komen aan het woord in het boek, van een emeritus hoogleraar economie tot een net gepromoveerde juriste en zelfs een niet gepromoveerde econometrist. Waarom juist deze wetenschappers zijn uitgekozen voor een interview wordt niet gemotiveerd. Verrassend, om dat enkele van de wetenschappers nauwelijks publiceerden en een zeer lage Hirsh index hadden.
De interviews in het immigratietaboe verlopen via een vast stramien. De kamer van de bezochte wetenschapper wordt kort besproken, waarna iets wordt gevraagd over de acceptatie diens werk. De opening wordt steevast afgesloten met een uitspraak in de trant van “maar daar mag je niet over publiceren” of “je bent toch er voor beducht dat je werk in een vreemd daglicht wordt geplaatst.” Met andere woorden, de geïnterviewde wetenschappers worden gepresenteerd als moedige strijders voor de waarheid. Zij houden de rug recht ondanks alle politiek correcte peer pressure van hun links-intellectuele collega’s.
Een van de geïnterviewde wetenschappers is de gepromoveerd psycholoog Dr. Jan te Nijenhuis, werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam. Te Nijenhuis is gespecialiseerd in psychometrie en -onder meer- sterk geïnteresseerd in de relatie tussen IQ-scores en etniciteit. Al tijdens de promotie van te Nijenhuis waren er relletjes over zijn claim dat standaard IQ testen ook geldig zouden zijn wanneer die worden toegepast op immigranten in Nederland, zelfs als deze beperkt Nederlands spreken. Recent viel Te Nijenhuis nog op door zijn claim dat we de afgelopen 100 jaar dommer zijn geworden, hetgeen hij zou willen verklaren door de hogere geboortecijfers bij laagopgeleiden.
Van alle thema’s die Niemöller in zijn boek probeert aan te snijden blijkt hij het meest gefascineerd door de relatie tussen ethniciteit en IQ. Hij is ervan overtuigd dat genetische verschillen er toe leiden dat immigraten van allochtonen van Afrikaanse afkomst aanpassingsproblemen zullen ondervinden ten gevolge van de lage IQs. Recent verscheen in Nieuwe Revu een interview met Niemöller. Hij stelt daar onder meer:”Criminelen zijn crimineel omdat ze een laag IQ hebben. En zwarten hebben gemiddeld een laag IQ. Ze hebben trouwens wel meer testosteron dan blanken, en zéker meer dan Aziaten. Vandaar dat verkrachtingen onder zwarten ook vaker voorkomen” en “het zou heel goed kunnen dat de daders van die vreselijke Indiase groepsverkrachtingen relatief donker zijn. Er schijnt een relatie te zijn tussen huidskleur en agressie. Je ziet het bijvoorbeeld bij dieren: een donkere leeuw is agressiever dan een lichtgekleurde. Bij mensen schijnt dat ook op te gaan. Omdat dat op een of andere manier in het genenplaatje aan elkaar gelinkt is.”
Wat je er ook van mag vinden van deze overtuiging, zo’n genetische component moet zich manifesteren in fysieke eigenschappen die leiden tot een hoger IQ. Spearman beschreef in 1904 dat deelresultaten van cognitieve testen –sterk- positief correleren. Met behulp van factoranalyse kon Spearman een enkele factor vinden, G, die onderliggend zou zijn aan deze sterke correlatie. Sinds de publicatie van Spearman wordt gepoogd fysieke eigenschappen die leiden tot hoge IQs , en daarmee expliciet G, te identificeren. Van alles is geprobeerd: Snelle(re) neuronen, aantallen neuronale connecties of de hoeveelheid hersenmassa, je kunt het zo gek niet bedenken, of het is geprobeerd. Al meer dan 110 jaar lang wordt er gezocht en er is gewoon geen fysiologische grondslag voor G gevonden. Dr. Vittorio Busato, hoofdredacteur van tijdschrift de Psycholoog vergelijkt in deze context de zoektocht naar G met de zoektocht naar de G-plek bij vrouwen.
De onmogelijkheid om een biologische silver bullet voor G, en daarmee het IQ te identificeren, suggereert dat G geen fysieke eigenschap reflecteert. Daarmee is Spearman’s G is een statistisch construct geworden, dat belangrijke hints geeft, maar geen realistische interpretatie verdient. Dat legt de vraag op tafel: Als G niet zou verwijzen naar een onderliggende fysiologische eigenschap, waar komt dan die correlatie dan vandaan?
Prof.dr. Han van der Maas (UvA) schreef in 2006 een bijdrage over een mutualistische interpretatie van de cognitieve data. Mutualisme is een begrip uit de ecologie dat verwijst naar de interactie tussen twee levensvormen, waarvan beide voordeel hebben. In de visie van van der Maas staan ook de verschillende cognitieve vaardigheden in een wederzijds stimulerende relatie tot elkaar. Als gevolg van het mutualisme, neemt G een significante waarde aan zonder dat er een onderliggende fysiologische eigenschap kan worden aangewezen. Een bijkomend voordeel van zo’n mutualistische beschrijving van de cognitieve vaardigheden is dat het fameuze Flynn-effect -het effect dat gemiddelde IQs iedere generatie stijgen en opnieuw op 100 genormeerd moeten worden- op een natuurlijke wijze uit zo’n beschrijving zou kunnen volgen.
De gemiddelde IQs van volkeren verschillen onderling significant, maar dat is een statistisch maar geen statisch feit. Een andere boeiende realisatie van het Flynn effect is dat de IQs van 2e generatie allochtonen omhoog springt in vergelijk met dat van hun ouders. In het mutualistische beeld is dat geen verrassing: Door getraind te worden in wiskunde, wordt het denkvermogen gesterkt, daarmee neemt de vaardigheid van correct argumenteren toe, en daarmee het vermogen om goede opstellen te schrijven. Met andere woorden, training leidt direct tot enorme verbeteringen want we worden slimmer op alle cognitieve deelgebieden OMDAT we slimmer worden op een enkel deelgebied.
Bewust of onbewust is Niemöller voorbij gegaan aan moderne ontwikkelingen in het onderzoek naar IQ. Niemöller presenteert zijn bevindingen als feiten waarop een taboe ligt. Daarbij overspeelt hij zijn hand danig. Ik weet niet wat erger is: vooringenomenheid of incompetentie. Maar goed, dat is Niemöllers probleem. Nog veel erger vind ik dit: Er zijn nog steeds mensen, zo bleek op een avond over immigratie in de Balie en het interview in de Revu, die dit soort werk serieus nemen.
Het is symptomatisch voor de Zeitgeist van Nederland dat wetenschappers niet en masse in het toetsenbord grepen om te reageren op dit boek, en dat twee jaar na verschijnen ervan er nog geen reactie is van de KNAW.